Heeft Nel Noddings hét toegankelijke overzichtswerk van de onderwijsfilosofie geschreven? Educational Theory voorspelde dat wel: het zou het standaard tekstboek worden voor de onderwijsfilosofie. Maar ondanks dat in de 12 hoofdstukken van dit boek verscheidene relevante filosofische inzichten omtrent onderwijs zijn samenvat, en aan het eind van elke hoofdstuk tal van vragen over die lesstof aanreikt, is het al met al toch beperkt. Het is met name beperkt door de liberale visie die het wat verdekt maar heel vanzelfsprekend uitdraagt, en de Angelsaksische, pragmatische, en wat academische manier van filosoferen.
De eerste hoofdstukken uit het boek geven een aardig overzicht van een paar belangrijke filosofen die zich met onderwijs bezig hielden. Beginnend bij Plato en Socrates, Aristoteles en ook Rousseau wordt een traditie geschetst naar Pestallozzi, Herbart, Fröbel en Montessori. Vervolgens duikt ze de meer hedendaagse filosofie in en onderscheid ze een meer analytische en een meer continentale blik op onderwijs. Russell, Wittgenstein, Peters, Laird, Schleffler en Green zijn proponenten van de analytische blik: ze analyseren met name het onderwijs als beroep en als praktijk. De continentale blik daarentegen wordt opgedeeld in allerlei stromingen, namelijk existentialisme (Buber, Sartre), fenomenologie (Husserl, Weil), kritische theorie (Marx, Gramsci, Freire, Giroux) hermeneutiek (Rorty) en postmodernisme (Derrida). Al deze continentale stroming lijken voor Noddings vooral de analytische blik te voeden en aandachtsgebieden voor dat analytische denken te suggereren.
In het beschouwen van al deze denkers en tradities staat steeds het belang voor het Amerikaanse filosoferen over onderwijs centraal. Dewey neemt volgens haar, in een apart hoofdstuk beschouwd, dan ook een specifieke positie in waarbij zij zijn geheel eigen manier van filosoferen en zijn pragmatische aanpak verdedigt. Dewey is de onderwijsfilosoof die voor Noddings centraal wordt gezet en steeds weer terugkeert als nu juist de voor haar wenselijke genuanceerde liberale onderwijsfilosoof.
Noddings geeft deze onderwijsfilosofie verder nog met name een (in haar ogen) feministische ‘touch’. Het hoofdstuk over ethiek is exemplarisch omdat het eerst een schets maakt van Aristoteliaanse ethiek, dan van de Kantiaanse ethiek, dan van het utilitarianisme, maar uiteindelijk een Deweyaanse liberale pragmatische ethiek onderstreept, die ze vervolgens nog nuanceert tot een ‘ethics of care‘ (wat zij een feministische ethiek noemt, die dus de overheersend mannelijke insteek wil doorbreken). Hier lijkt ze op haar sterkst, maar dat verbaast niet aangezien ze eigenlijk haar eigen ideeen uit haar talloze andere boek wederom verdedigt, maar nu meer dan eerder vanuit een lange onderwijsfilosofische traditie. Haar feminisme presenteert ze als een verbetering van het lange mannelijke denken, maar ze is (begrijpelijkerwijs) ook juist door feministen aangevallen omdat ze nu juist typisch vrouwelijk geachte zorg benadrukt en ze daarmee alsnog vooroordelen, waar menig feminist zich tegen verzet, in stand houdt. Noddings gebruik vooral Jane Roland Martin’s op onderlinge afhankelijkheid en gevoel gebaseerd feministisch werk en analytische insteek om haar eigen gedachten op te baseren. Ze laat daarbij nog zien hoe dit soort ethiek zeer goed aansluit bij wat Levinas en Derrida over ethiek hebben geschreven.
Noddings knoopt allerlei denkers soms ook wat al te makkelijk aan elkaar, schrijft vaak in algemene woorden om een breed publiek aan te spreken, stelt vragen die aan het denken zetten zonder dat het te oncomfortabel wordt, ze suggereert mogelijke antwoorden zonder definitieve oplossingen te vinden, en doet dat alles in wat losse en toch behoorlijk veelomvattende schetsen. Het is geschreven zoals je een leerboek voorstelt. Of het nu gaat over constructivisme, Piaget, epistomologie, Kuhn en Popper over (wetenschappelijk, onderwijsgerelateerd) onderzoek, de rol van de gemeenschap voor het onderwijs, of de nadruk op toetsing vandaag de dag: steeds weer stipt ze rustig wat vragen aan die daarmee samen hangen, zoekt ze wat eerste antwoorden en masseert ze de lezer in een bepaalde denkrichting zonder schijnbaar definitieve conclusies te willen geven en komt daarmee niet verder dan een wat droog en abstract theoretisch overzicht. En dat is bewust. Het is precies het soort denken dat ze iedere docent zou willen opleggen. Kritisch denken is toch vooral ook logisch nadenken voor Noddings, vanuit wat zij als ‘pedagogische neutraliteit’ omschrijft. Het moet weloverwogen, rationeel, afgewogen – tegenstellingen kunnen zo worden gepreciseerd en genuanceerd. Ze ziet het als een verplichting om een dergelijk denkwijze te omarmen. En alles wat daar aan bij draagt legt ze docenten op: daar gaat onderwijsfilosofie voor Noddings over.
En dat alles maakt die liberale visie en de Angelsaksische, pragmatische, en wat academische manier van filosoferen wel duidelijk. Voor sommigen, zeker in Amerika zal het ook wel precies zijn wat onderwijsfilosofie als vak aan een universiteit is. Maar de beperkingen tonen zich direct als je het bovenstaande vergelijkt met wat op de site waarop je deze bespreking leest, allemaal nog meer te vinden is. Adorno en Marcuse, Foucault en Habermas worden nog wel genoemd, maar helemaal niet besproken. Arendt, Illich, of ook uiterst belangrijke denkers als Deleuze of Rancière worden compleet genegeerd en ontbreken volledig ondanks dat ze in Amerika heus wel invloed hebben. George W. Bush, Christopher Columbus, Charles Darwin, en ook Shakespeare hebben het boek verrassend genoeg dan weer wel gehaald terwijl ze voor de onderwijsfilosofie toch niet zo ontzettend van waarde zijn. En de kortzichtigheid van haar Amerikaanse liberale retoriek toont zich het duidelijkst als ze net doet alsof zelfs het tegengaan van de racistische tendensen in het Amerikaanse onderwijs, en het versterken van multiculturalisme en gelijkheid in scholen, uiteindelijk door haar denkwijze zal zegevieren. Het is voor Noddings namelijk met name een kwestie van een ‘genereus’ samengaan van verschillende argumentatie-wijzen (jawel, ook het oplossen van racisme is voor Noddings vooral een kwestie van genuanceerd argumenteren…). De oplossing is voor haar simpelweg het verder opleiden van goed geïnformeerde burgers. Burgers die rationeel nadenken, weloverwogen keuzes maken, en afwegingen maken op basis van argumenten. Waarbij zeker ook argumenten voor patriottisme en Amerikaans militair leiderschap volgens haar niet mogen ontbreken, want als we dat dan maar zoveel mogelijk zonder ‘indoctrinatie’ doen dan moet het volgens haar allemaal goed komen. Nergens wordt stilgestaan bij de geschiedenis van juist deze onderwerpen in relatie tot onderwijs, nergens doet ze een poging de beperkingen van het rationele argumenteren zelf te benoemen, of aan te geven waarom ze alles en iedereen buiten haar boek die de liberale visie wat zou kunnen onderuit halen: ik begrijp dat niet alles aan bod kan komen maar leg dan ten minste deze duidelijk afbakening uit en geeft de beperkingen van die keuze aan. Of kies een titel en schrijf een inleiding die deze insteek al bij voorbaat onderstreept. Voor Noddings spreekt de liberale pragmatische onderwijsfilosofie blijkbaar voor zichzelf, zo lijkt het, maar dat is toch echt niet terecht als je verder kijkt dan wat misschien binnen haar Amerikaanse academisch milieu gangbaar is.